HenkDizz schreef:Inspiratie opgedaan met de Diemer-biografie?
Ja, wie weet heeft de sfeer van ongeremd fanatisme die uit dat boek opsteeg me wel geholpen om Diemers gambiet met vertrouwen te spelen…
HenkDizz schreef:Opmerkelijk dat je zulke stellingen tegen 2100+ spelers krijgt. Je rating zou toch zeker 2000 moeten zijn (worden)
Verbijsterend dan weer dat de 1900-speler je eenvoudig omlegt. Een diepgravende analyse van je spel zou je moeten leren wat je sterke en zwakke punten zijn.
Een rating van 2000, dat hoor ik natuurlijk graag, al geloof ik het niet. Misschien op z’n vroegst over vijf jaar. Van m'n sterke en zwakke punten heb ik denk ik wel een redelijk beeld, al zijn opmerkingen daarover welkom. Dit is dat beeld:
Een sterk punt lijkt me de opening (al blijkt dat logischerwijs niet in elke partij). Volgens mij heb ik wel gevoel voor een gezonde partijopzet. Daarbij speel ik vrij ongebruikelijke en scherpe systemen en blijf daaraan werken. Na een ervaring (met name een negatieve) met een variant kijk ik met de boeken en de computer wat er te verbeteren valt. Daardoor weet ik langzamerhand het een en ander en voel ik de typische mogelijkheden van allerlei stellingen aardig aan. Nu is een Blackmar-Diemergambiet (zoals tegen Van der Marel) of een Nimzowitsch-tegengambiet (zoals tegen Gerard Rill) waarschijnlijk iets dat 2100-spelers nog minder vaak zien dan zwakkere schakers, dus hun ervaringsachterstand is groter. Verder hebben ze de neiging mij en de opening te onderschatten. En ten derde, ze spelen het principiëler dan minder sterke schakers, omdat ze de mogelijkheden van hun stelling beter zien en meer zelfvertrouwen hebben. Dat maakt dat ze langer de hoofdvarianten volgen, die ik juist het beste ken. Die dingen samen maken de openingssuccessen tegen zulke spelers begrijpelijk, denk ik.
Tweede (en meteen ook laatste, realiseer ik me) sterke punt: volgens mij ben ik wel goed in het ‘vloeiend’ naar voren laten komen van m’n stukken voor een (konings)aanval en het taxeren van de waarde van activiteit. Een specialiteit is het ontregelen van de stelling van m’n tegenstander door een plotselinge piondoorbraak: zie 18.Pxh5/19.g6 tegen Knol en 20.d5 tegen Van der Marel.
Dat is dan allemaal in de rol van aanvaller. Als verdediger doe ik het de laatste tijd beter dan vroeger, maar ik heb nog steeds de neiging de aanvalsmogelijkheden van m’n tegenstander te onderschatten. Dat overkwam me dus tegen die 1900-man (Wielenga). Dat ik in die partij 13.Pd5 miste had ook te maken met een praktische zwakte: als ik lange varianten probeer te berekenen, vergeet ik vaak om voor de hand liggende alternatieven op zet 1 of 2 te bekijken.
Over rekenen gesproken, een ander zwak punt is mijn visualisatievermogen. Als ik wat dieper moet kijken beginnen de stukken binnen de kortste keren voor mijn ogen te dansen. Ik heb wel wat trucjes ontwikkeld om dat te compenseren, en het scheelt dat ik bepaalde aanvalswendingen inmiddels goed ken, maar het blijft behelpen. (Ik wil elders op het forum nog mijn ervaringen met de visualisatie-oefeningen van Jos in de Balans beschrijven.) Ik maak dus regelmatig rekenfouten en moet vrij veel op intuïtie doen – wat me in ‘mijn’ stellingen (zie boven) gelukkig relatief goed afgaat.
In ‘gewone’ midden- en eindspelstellingen ben ik toch wel duidelijk minder. Dat zal vooral komen doordat ik er minder ervaring in heb. Vroeger, toen ik nog naïef en vol vertrouwen was, speelde ik simpelweg op aanval en als dat lukte won ik snel, zo niet dan verloor ik snel. Dat is een beetje gechargeerd, maar er zit zeker iets in. Dus had ik niet vaak gewone stellingen en nog minder vaak eindspelen. De laatste jaren zijn mijn tegenstanders en ikzelf sterker geworden en komt dat allemaal veel vaker voor. Ik ben de achterstand aan het inlopen, maar hij is er nog wel.
Dit alles verklaart volgens mij aardig goed waarom ik op dit moment ruwweg een 1900-speler ben, die vrij stevig kan uitschieten naar beneden en naar boven.